Ga naar inhoud (Enter)

Albert Baertsoen

"le peintre de Gand"

Tentoonstelling
03.09 – 27.11.22

20220715 0018

Het feestjaar van het MSK opent met de eerste tentoonstelling in 50 jaar gewijd aan de schilder, tekenaar en graficus Albert Baertsoen (1866-1922). Deze telg uit een Gentse fabrikantenfamilie en quasi autodidact speelde tijdens het fin de siècle een opmerkelijke rol in het Gentse, Belgische en internationale kunstleven.

Rond 1900 wordt in binnen- en buitenland geen kunstenaar meer met Gent geassocieerd dan Albert Baertsoen. Als zoon van een gefortuneerde familie van liberale textielfabrikanten, krijgt hij alle kansen om zijn talent te ontwikkelen. Baertsoen verwerft internationale bekendheid door de verstilde, melancholische impressies die hij van zijn geboortestad maakt.

Gent is op dat moment in volle transformatie als gevolg van de industriële revolutie, en de kunstenaar zoekt niet de pittoreske hoekjes op maar drukt de onvatbare tristesse uit die hij ervaart bij einde en overgang. Baertsoen capteert het gevoel van onbehagen dat het fin de siècle kenmerkt en heel snel wordt hij verbonden met het thema van ‘de dode stad’, dat op dat ogenblik ook in de literatuur sterk in de aandacht staat. Hij is op die manier de artistieke pendant van Georges Rodenbach en Maurice Maeterlinck.

In de eigentijdse internationale pers krijgt Baertsoen de eretitel ‘le peintre de Gand’, maar hij is niet alleen in Gent actief. Als pleinairist werkt hij in de tweede helft van de jaren 1880 in het Schelde-estuarium, in de omgeving van Doel. Rond 1892, het jaar dat hij samen met Emile Claus en Constantin Meunier een opgemerkte tentoonstelling organiseert in Pulchri Studio in Den Haag, schildert hij impressionistische doeken in de Leiestreek. Vanaf 1893 creëert hij een opmerkelijke reeks stadsgezichten in Diksmuide, Nieuwpoort en Brugge.

In 1897 laat Baertsoen op de scheepswerf van Jabon Frères in Amay (nabij Hoei) de Fafner bouwen, een luxueuze woonboot waarmee hij jarenlang naar Zeeland trekt. Terneuzen, Middelburg en vooral Veere worden geliefde vakantiebestemmingen tijdens de zomer. Nog in Nederland trekken ook Dordrecht en Amsterdam zijn aandacht. Even verrassend zijn de industrielandschappen die hij tijdens de periode 1906-08 in de omgeving van Luik maakt. De kunstenaar lijkt zelden zo intensief in de openlucht te hebben gewerkt als toen.

De tentoonstelling belicht ook complexe creatieve proces dat aan de basis van Baertsoens oeuvre ligt. Hij heeft steeds tekenblaadjes bij de hand, waarop hij motieven in potlood vastlegde, maar hij werkt deze ook in virtuoze olieverfschetsen uit. Beide dienden – in zijn woorden – om het motief ‘uit het hoofd’ te leren, als geheugensteun om de gekozen scène later in diverse versies en media verder te verkennen.

In dit proces exploreert de kunstenaar het gekozen motief steeds verder, in studies van groot formaat, zowel in olieverf op doek als houtskool op papier. Zelfs nadat een versie van een kunstwerk tentoongesteld is, blijft hij zichzelf in vraag stellen en zet hij hetzelfde thema nog meerdere keren in een monumentaal formaat op doek. Hij kent trouwens ook als etser internationaal succes. Zijn grafische oeuvre is misschien wel het aspect van zijn kunstenaarschap waarmee hij vandaag de dag de grootste bekendheid geniet.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt Londen zijn toevluchtsoord, maar in tegenstelling tot veel andere vluchtelingen voelt hij er zich echt thuis. Sinds 1890 verblijft hij er regelmatig, en net zoals met zijn geboortestad zoekt hij in zijn schilderijen en tekeningen niet het stadscentrum op, maar de Bankside aan de Theems en de kolossale bruggen die de twee stadsdelen verbinden. Baertsoen bekijkt de omgeving vanuit ongebruikelijke perspectieven, in de mist, bij regenweer of tijdens de avondschemering, waardoor de voorstelling soms een dreigend en somber karakter krijgt.

Baertsoen was zelf een kunstenaarsvriend bij uitstek, ook van jongere generaties, en werd op zijn beurt sterk geapprecieerd door zijn collega’s. Om de verwantschap, maar ook de karakteristieke eigenheid van zijn oeuvre te duiden, presenteert de tentoonstelling zijn werk daarom naast dat van tijdgenoten als Emile Claus, James Ensor, Henri Le Sidaner, Théo Van Rysselberghe e.a.

Zijn tijdgenoten zagen in hem een gedreven medestander, met groot organisatietalent en onafhankelijkheidstreven, die zijn invloed inzette ten gunste van kwaliteitsvolle jonge kunstenaars. Als veelgevraagd exposant in progressieve kringen als La Libre Esthétique in Brussel, de Secession in Wenen en de Biënnale in Venetië was hij een goed geïnformeerde intermediair in het tentoonstellingswezen. Hij bouwde een indrukwekkend internationaal netwerk uit en mocht de belangrijkste binnen- en buitenlandse kunstenaars van zijn tijd onder zijn vrienden rekenen.