Ga naar inhoud (Enter)

‘Heeren, damen en beste vriendjes’: James Ensor komt tot leven en spreekt in het Oostends naar aanleiding van zijn 75e verjaardag.

Portretfoto James Ensor op zijn 75e verjaardag
Portretfoto James Ensor op zijn 75e verjaardag

In januari 2024 werd aan de Vrienden van het Museum voor Schone Kunsten Gent een waardevol authentiek document geschonken. Het manuscript is een markant egodocument, want het is de handgeschreven neerslag van een toespraak die de kunstenaar James Ensor (1860-1949) naar aanleiding van zijn 75e verjaardag op 18 augustus 1935 in de kunstkring Studio in Oostende gaf.

Ensor was eerder dat jaar op 13 april 75 jaar geworden, maar werd pas tijdens de zomer in zijn geboortestad gevierd. 75 jaar oud had hij niets aan spitante zeggingskracht verloren en ongetwijfeld wist hij zijn publiek als vanouds te bespelen. De manifestatie op 18 augustus 1935 werd uitgebreid in de dagbladen verslagen. Afgaande op de berichtgeving had ’s ochtends een receptie plaats in het atelier van de kunstenaar waar twee bronzen herdenkingsplaten werden ingehuldigd; in de namiddag volgde een viering in het Oostendse stadhuis.

Naast de obligate toespraken van hoogwaardigheidsbekleders nam Ensor op beide gelegenheden het woord (La Nation belge, 19 augustus 1935); beide toespraken werden ook afgedrukt in de brochure die de kunstkring Studio bij die gelegenheid liet verschijnen.

’s Ochtends sprak Ensor de ‘humoristische rede’ uit waarvan de Vrienden nu het manuscript bezitten, en hield hij zijn betoog in onvervalst ‘Oostends’ (daarover zijn De Standaard, De Gentenaar en Gazet van Antwerpen van 19.08.1935 stellig). Hij betoonde zich even authentiek in het gesproken woord als in de schilder-, teken- en grafische kunst, wat hij in de toespraak benoemt als ‘me schelder tole’, ‘mijn schildertaal’. Zoals hij die beeldtaal naar zijn hand wist te zetten, was hij ook in de spreektaal opmerkelijk creatief. Onomwonden gebruikt hij een tussentaal om beide landsdelen in de eigen taal aan te spreken; in de brochure zijn immers ook twee Franstalige versies afgedrukt van toespraken door hem, doorspekt met typisch Ensoriaanse neologismen.

Na de inleiding passeren in de toespraak vervolgens een serie Oostendenaars de revue die, hoewel alleen vermeld met hun voornaam, voor de aanwezigen toen wellicht geen onbekenden zullen geweest zijn. Ook zijn in 1915 overleden moeder Maria Catharine ‘Trinette’ en haar zuster Marie ‘Mimi’ Haegheman (overleden in 1916) worden vermeld. Ook zij maakten wellicht deel uit van bekende gezichten tijdens het toeristische ‘seizoen’, ‘eerlijke burgervrouwen’ die in ‘goed aanzien’ stonden in de stad, of in Ensors woorden: ‘werk slaven in de zomer en slapkoptje[s] [slaapkoppen] in de winter; ‘Tworen herelijke en trefeleke borgerinen en goude angezien in stat’. Het gebruik van het woord ‘goude’ (en niet ‘goede’) was wellicht niet lukraak gekozen. Tot hun dood waren beide vrouwen Ensors steun en toeverlaat, dus van ‘goudwaarde’ voor de nadien ietwat vereenzaamde kunstenaar, ondanks het beklemmende burgerlijke milieu waarin ze leefden en de manier waarop hij hen ongenadig durfde in beeld te brengen.

Vervolgens weidt Ensor uit over een recente wandeling in Oostende en de ontmoeting met twee ‘oostense wuvetjes’ waarvan het ene vrouwtje het andere aanstonds – ‘quitekeker ire’ [‘kijk eens hier’] wees op de ontmoeting met ‘ene groote schilder’; Ensor zag er niet alleen een groot ‘vermaek’ in, de (h)erkenning in eigen stad moet zijn ijdelheid gestreeld hebben. Maar Ensor was dan ook een ‘dagelijks’ gezicht in de stad.

Oostende was alleszins voor eeuwig zijn stad, boven alles: ‘ek zette ons Oostende boven alesse, ek zaal eur nooit verlaten’. Tot zijn laatste snik: ‘mine laste schrème zal zine ‘Oostende lieve blometje van Kleur, Hemel van de zee’. Als afsluiter voegde hij er een mooie ode aan de stad aan toe: ‘Leve Oostende en ze machter zine.’

Opvallende aanwezigen die dag waren schrijver Karel Jonckheere (1906-1993), zoals Ensor een geboren Oostendenaar, maar ook de Parijse advocaat Albert Croquez (1886-1949), van wie in datzelfde jaar 1935 een oeuvrecatalogus van Ensors prenten verscheen. Opvallend is dat verschillende kranten melding maakten van ‘kunstenaars [die voor de gelegenheid] waren overgekomen uit het binnenland’, helaas zonder hun naam te specificeren.

Na 1935 bleef het manuscript van de toespraak in de verzameling van de nazaten van de ‘Imprimerie Smissaert’, de drukkerij van de toen uitgegeven brochure, gevestigd in de Sint-Sebastiaanstraat in Oostende. De schenking van het buitengewone document aan de Vrienden – zowel geestig als karakteristiek voor Ensor maar tevens een historisch hoogst-relevant archiefstuk – zet de viering rond het Ensor-jaar 2024 bijzondere luister bij. Exceptioneel is de geste des te meer omdat we nu Ensors speech op zijn 75e verjaardag tijdens het 75e jaar van zijn overlijden kunnen toevoegen aan het openbare kunstpatrimonium. Om die reden wordt het ook gepresenteerd in de tentoonstelling ‘Onder vrienden’, in de zaal gewijd aan prentenverzamelaars (zaal I).